Tegenwoordig en verleden deelwoord - oprakend - opgeraakt Presens - raak op - raakt op - raakt op - raken op - raken op - raken op Imperfect - raakte op - raakte op - raakte op - raakten op - raakten op - raakten op Toekomende tijd I - zal opraken - zult opraken - zal opraken - zullen opraken - zullen opraken - zullen opraken Conditionalis I - zou opraken - zou opraken - zou opraken - zouden opraken - zouden opraken - zouden opraken Perfectum - ben opgeraakt - bent opgeraakt - is opgeraakt - zijn opgeraakt - zijn opgeraakt - zijn opgeraakt Voltooid verleden tijd - was opgeraakt - was opgeraakt - was opgeraakt - waren opgeraakt - waren opgeraakt - waren opgeraakt Toekomende tijd II - zal opgeraakt zijn - zult opgeraakt zijn - zal opgeraakt zijn - zullen opgeraakt zijn - zullen opgeraakt zijn - zullen opgeraakt zijn Conditionalis II - zou zijn opgeraakt - zou zijn opgeraakt - zou zijn opgeraakt - zouden zijn opgeraakt - zouden zijn opgeraakt - zouden zijn opgeraakt Imperatief - - - raak op - - - - - raakt op - -