Tegenwoordig en verleden deelwoord - oppompend - opgepompt Presens - pomp op - pompt op - pompt op - pompen op - pompen op - pompen op Imperfect - pompte op - pompte op - pompte op - pompten op - pompten op - pompten op Toekomende tijd I - zal oppompen - zult oppompen - zal oppompen - zullen oppompen - zullen oppompen - zullen oppompen Conditionalis I - zou oppompen - zou oppompen - zou oppompen - zouden oppompen - zouden oppompen - zouden oppompen Perfectum - heb opgepompt - hebt opgepompt - heeft opgepompt - hebben opgepompt - hebben opgepompt - hebben opgepompt Voltooid verleden tijd - had opgepompt - had opgepompt - had opgepompt - hadden opgepompt - hadden opgepompt - hadden opgepompt Toekomende tijd II - zal opgepompt hebben - zult opgepompt hebben - zal opgepompt hebben - zullen opgepompt hebben - zullen opgepompt hebben - zullen opgepompt hebben Conditionalis II - zou hebben opgepompt - zou hebben opgepompt - zou hebben opgepompt - zouden hebben opgepompt - zouden hebben opgepompt - zouden hebben opgepompt Imperatief - - - pomp op - - - - - pompt op - -