algemeen [n]
- Erwachen [n]
- Aufwachen [n]
intransitief [v]
- aufwachen
- erwachen

algemeen [n]
- awakening
- waking up
intransitief [v]
- awaken
- wake up
- awake
- wake
- rouse

algemeen [n]
- réveil [m]
intransitief [v]
- se réveiller
- sortir du sommeil
- s'éveiller

algemeen [n]
- risveglio [m]
intransitief [v]
- svegliarsi
- destarsi
- risvegliarsi

algemeen [n]
- despertamiento [m]
- despertar [m]
intransitief [v]
- despertarse

algemeen [n]
- vaknande [n]
- uppvaknande [n]
intransitief [v]
- vakna
- vakna upp

algemeen [n]
- despertar [m]
intransitief [v]
- despertar
- acordar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- ontwakend
- ontwaakt
Presens
- ontwaak
- ontwaakt
- ontwaakt
- ontwaken
- ontwaken
- ontwaken
Imperfect
- ontwaakte
- ontwaakte
- ontwaakte
- ontwaakten
- ontwaakten
- ontwaakten
Toekomende tijd I
- zal ontwaken
- zult ontwaken
- zal ontwaken
- zullen ontwaken
- zullen ontwaken
- zullen ontwaken
Conditionalis I
- zou ontwaken
- zou ontwaken
- zou ontwaken
- zouden ontwaken
- zouden ontwaken
- zouden ontwaken
Perfectum
- ben ontwaakt
- bent ontwaakt
- is ontwaakt
- zijn ontwaakt
- zijn ontwaakt
- zijn ontwaakt
Voltooid verleden tijd
- was ontwaakt
- was ontwaakt
- was ontwaakt
- waren ontwaakt
- waren ontwaakt
- waren ontwaakt
Toekomende tijd II
- zal ontwaakt zijn
- zult ontwaakt zijn
- zal ontwaakt zijn
- zullen ontwaakt zijn
- zullen ontwaakt zijn
- zullen ontwaakt zijn
Conditionalis II
- zou zijn ontwaakt
- zou zijn ontwaakt
- zou zijn ontwaakt
- zouden zijn ontwaakt
- zouden zijn ontwaakt
- zouden zijn ontwaakt
Imperatief
- -
- ontwaak
- -
- -
- ontwaakt
- -