Tegenwoordig en verleden deelwoord - onderhoudend - onderhouden Presens - onderhoud - onderhoudt - onderhoudt - onderhouden - onderhouden - onderhouden Imperfect - onderhield - onderhield - onderhield - onderhielden - onderhielden - onderhielden Toekomende tijd I - zal onderhouden - zult onderhouden - zal onderhouden - zullen onderhouden - zullen onderhouden - zullen onderhouden Conditionalis I - zou onderhouden - zou onderhouden - zou onderhouden - zouden onderhouden - zouden onderhouden - zouden onderhouden Perfectum - heb onderhouden - hebt onderhouden - heeft onderhouden - hebben onderhouden - hebben onderhouden - hebben onderhouden Voltooid verleden tijd - had onderhouden - had onderhouden - had onderhouden - hadden onderhouden - hadden onderhouden - hadden onderhouden Toekomende tijd II - zal onderhouden hebben - zult onderhouden hebben - zal onderhouden hebben - zullen onderhouden hebben - zullen onderhouden hebben - zullen onderhouden hebben Conditionalis II - zou hebben onderhouden - zou hebben onderhouden - zou hebben onderhouden - zouden hebben onderhouden - zouden hebben onderhouden - zouden hebben onderhouden Imperatief - - - onderhoud - - - - - onderhoudt - -