gedrag [v]
- gering schätzen°
- verachten
verachten [v]
- verachten
- verhöhnen
- verschmähen

gedrag [v]
- slight
- treat with disdain
verachten [v]
- despise
- scorn [literature]

gedrag [v]
- manquer d'égards
- manquer de considération
- humilier
- traiter avec dédain
verachten [v]
- mépriser
- dédaigner

gedrag [v]
- snobbare
- trattare con disprezzo
verachten [v]
- disprezzare
- disdegnare
- detestare

gedrag [v]
- desdeñar
- tratar con desdén
verachten [v]
- desdeñar
- despreciar
- desechar

gedrag [v]
- ringakta
verachten [v]
- förakta
- avsky
- försmå

gedrag [v]
- desdenhar
- tratar com desdém
verachten [v]
- desprezar
- depreciar
- menosprezar

geringschatten [v]
- kleinachten
- neerzien
- verachten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- minachtend
- geminacht
Presens
- minacht
- minacht
- minacht
- minachten
- minachten
- minachten
Imperfect
- minachtte
- minachtte
- minachtte
- minachtten
- minachtten
- minachtten
Toekomende tijd I
- zal minachten
- zult minachten
- zal minachten
- zullen minachten
- zullen minachten
- zullen minachten
Conditionalis I
- zou minachten
- zou minachten
- zou minachten
- zouden minachten
- zouden minachten
- zouden minachten
Perfectum
- heb geminacht
- hebt geminacht
- heeft geminacht
- hebben geminacht
- hebben geminacht
- hebben geminacht
Voltooid verleden tijd
- had geminacht
- had geminacht
- had geminacht
- hadden geminacht
- hadden geminacht
- hadden geminacht
Toekomende tijd II
- zal geminacht hebben
- zult geminacht hebben
- zal geminacht hebben
- zullen geminacht hebben
- zullen geminacht hebben
- zullen geminacht hebben
Conditionalis II
- zou hebben geminacht
- zou hebben geminacht
- zou hebben geminacht
- zouden hebben geminacht
- zouden hebben geminacht
- zouden hebben geminacht
Imperatief
- -
- minacht
- -
- -
- minacht
- -