geluid [n]
- Knistern [n]
vuur [v]
- knistern
geluid [v]
- zischen
- brutzeln
- spritzen

geluid [n]
- crackling
vuur [v]
- crackle
geluid [v]
- sizzle
- frizzle
- splutter
- spit

geluid [n]
- crépitation [f]
- crépitement [m]
- pétillement [m]
vuur [v]
- pétiller
- crépiter
geluid [v]
- grésiller
- crépiter

geluid [n]
- scoppiettio [m]
- crepitio [m]
- scricchiolio [m]
vuur [v]
- scoppiettare
- crepitare
- scricchiolare
geluid [v]
- sfrigolare
- crepitare
- friggere
- scoppiettare

geluid [n]
- crepitación [f]
- chisporroteo [m]
vuur [v]
- crepitar
- chisporrotear
geluid [v]
- chisporrotear

geluid [n]
- knastrande [n]
- sprakande [n]
vuur [v]
- knastra
- spraka
geluid [v]
- fräsa

geluid [n]
- crepitação [f]
vuur [v]
- crepitar
- estalar
geluid [v]
- chiar
- crepitar
- estalar

knapperen [v]
- knisperen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- knetterend
- geknetterd
Presens
- -
- -
- knettert
- -
- -
- knetteren
Imperfect
- -
- -
- knetterde
- -
- -
- knetterden
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal knetteren
- -
- -
- zult knetteren
Conditionalis I
- -
- -
- zal knetteren
- -
- -
- zullen knetteren
Perfectum
- -
- -
- heeft geknetterd
- -
- -
- hebben geknetterd
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had geknetterd
- -
- -
- hadden geknetterd
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal geknetterd hebben
- -
- -
- zult geknetterd hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben geknetterd
- -
- -
- zullen hebben geknetterd
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -