beschikken over [v]
- bezitten - hebben smullen [v] ontvangen [v]
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord - genietend - genoten Presens - geniet - geniet - geniet - genieten - genieten - genieten Imperfect - genoot - genoot - genoot - genoten - genoten - genoten Toekomende tijd I - zal genieten - zult genieten - zal genieten - zullen genieten - zullen genieten - zullen genieten Conditionalis I - zou genieten - zou genieten - zou genieten - zouden genieten - zouden genieten - zouden genieten Perfectum - heb genoten - hebt genoten - heeft genoten - hebben genoten - hebben genoten - hebben genoten Voltooid verleden tijd - had genoten - had genoten - had genoten - hadden genoten - hadden genoten - hadden genoten Toekomende tijd II - zal genoten hebben - zult genoten hebben - zal genoten hebben - zullen genoten hebben - zullen genoten hebben - zullen genoten hebben Conditionalis II - zou hebben genoten - zou hebben genoten - zou hebben genoten - zouden hebben genoten - zouden hebben genoten - zouden hebben genoten Imperatief - - - geniet - - - - - geniet - -