Tegenwoordig en verleden deelwoord - ervarend - ervaren Presens - ervaar - ervaart - ervaart - ervaren - ervaren - ervaren Imperfect - ervoer - ervoer - ervoer - ervoeren - ervoeren - ervoeren Toekomende tijd I - zal ervaren - zult ervaren - zal ervaren - zullen ervaren - zullen ervaren - zullen ervaren Conditionalis I - zou ervaren - zou ervaren - zou ervaren - zouden ervaren - zouden ervaren - zouden ervaren Perfectum - heb ervaren - hebt ervaren - heeft ervaren - hebben ervaren - hebben ervaren - hebben ervaren Voltooid verleden tijd - had ervaren - had ervaren - had ervaren - hadden ervaren - hadden ervaren - hadden ervaren Toekomende tijd II - zal ervaren hebben - zult ervaren hebben - zal ervaren hebben - zullen ervaren hebben - zullen ervaren hebben - zullen ervaren hebben Conditionalis II - zou hebben ervaren - zou hebben ervaren - zou hebben ervaren - zouden hebben ervaren - zouden hebben ervaren - zouden hebben ervaren Imperatief - - - ervaar - - - - - ervaart - -