Tegenwoordig en verleden deelwoord - doorgrondend - doorgrond Presens - doorgrond - doorgrondt - doorgrondt - doorgronden - doorgronden - doorgronden Imperfect - doorgrondde - doorgrondde - doorgrondde - doorgrondden - doorgrondden - doorgrondden Toekomende tijd I - zal doorgronden - zult doorgronden - zal doorgronden - zullen doorgronden - zullen doorgronden - zullen doorgronden Conditionalis I - zou doorgronden - zou doorgronden - zou doorgronden - zouden doorgronden - zouden doorgronden - zouden doorgronden Perfectum - heb doorgrond - hebt doorgrond - heeft doorgrond - hebben doorgrond - hebben doorgrond - hebben doorgrond Voltooid verleden tijd - had doorgrond - had doorgrond - had doorgrond - hadden doorgrond - hadden doorgrond - hadden doorgrond Toekomende tijd II - zal doorgrond hebben - zult doorgrond hebben - zal doorgrond hebben - zullen doorgrond hebben - zullen doorgrond hebben - zullen doorgrond hebben Conditionalis II - zou hebben doorgrond - zou hebben doorgrond - zou hebben doorgrond - zouden hebben doorgrond - zouden hebben doorgrond - zouden hebben doorgrond Imperatief - - - doorgrond - - - - - doorgrondt - -