huis [v]
- besichtigen

huis [v]
- see over
- view
- look over

huis [v]
- visiter

huis [v]
- visitare

huis [v]
- visitar

huis [v]
- se på
- inspektera

huis [v]
- ver

bekijken [v]
- beloeren
- bezien
- gadeslaan
- inspecteren
- kijken naar
- observeren
- opnemen
- waarnemen
bewonderen [v]
- bekijken
bezoeken [v]
- aanwippen
- buurten
- langsgaan

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- bezichtigend
- bezichtigd
Presens
- bezichtig
- bezichtigt
- bezichtigt
- bezichtigen
- bezichtigen
- bezichtigen
Imperfect
- bezichtigde
- bezichtigde
- bezichtigde
- bezichtigden
- bezichtigden
- bezichtigden
Toekomende tijd I
- zal bezichtigen
- zult bezichtigen
- zal bezichtigen
- zullen bezichtigen
- zullen bezichtigen
- zullen bezichtigen
Conditionalis I
- zou bezichtigen
- zou bezichtigen
- zou bezichtigen
- zouden bezichtigen
- zouden bezichtigen
- zouden bezichtigen
Perfectum
- heb bezichtigd
- hebt bezichtigd
- heeft bezichtigd
- hebben bezichtigd
- hebben bezichtigd
- hebben bezichtigd
Voltooid verleden tijd
- had bezichtigd
- had bezichtigd
- had bezichtigd
- hadden bezichtigd
- hadden bezichtigd
- hadden bezichtigd
Toekomende tijd II
- zal bezichtigd hebben
- zult bezichtigd hebben
- zal bezichtigd hebben
- zullen bezichtigd hebben
- zullen bezichtigd hebben
- zullen bezichtigd hebben
Conditionalis II
- zou hebben bezichtigd
- zou hebben bezichtigd
- zou hebben bezichtigd
- zouden hebben bezichtigd
- zouden hebben bezichtigd
- zouden hebben bezichtigd
Imperatief
- -
- bezichtig
- -
- -
- bezichtigt
- -