Tegenwoordig en verleden deelwoord - bestratend - bestraat Presens - bestraat - bestraat - bestraat - bestraten - bestraten - bestraten Imperfect - bestraatte - bestraatte - bestraatte - bestraatten - bestraatten - bestraatten Toekomende tijd I - zal bestraten - zult bestraten - zal bestraten - zullen bestraten - zullen bestraten - zullen bestraten Conditionalis I - zou bestraten - zou bestraten - zou bestraten - zouden bestraten - zouden bestraten - zouden bestraten Perfectum - heb bestraat - hebt bestraat - heeft bestraat - hebben bestraat - hebben bestraat - hebben bestraat Voltooid verleden tijd - had bestraat - had bestraat - had bestraat - hadden bestraat - hadden bestraat - hadden bestraat Toekomende tijd II - zal bestraat hebben - zult bestraat hebben - zal bestraat hebben - zullen bestraat hebben - zullen bestraat hebben - zullen bestraat hebben Conditionalis II - zou hebben bestraat - zou hebben bestraat - zou hebben bestraat - zouden hebben bestraat - zouden hebben bestraat - zouden hebben bestraat Imperatief - - - bestraat - - - - - bestraat - -