Tegenwoordig en verleden deelwoord - besmettend - besmet Presens - besmet - besmet - besmet - besmetten - besmetten - besmetten Imperfect - besmette - besmette - besmette - besmetten - besmetten - besmetten Toekomende tijd I - zal besmetten - zult besmetten - zal besmetten - zullen besmetten - zullen besmetten - zullen besmetten Conditionalis I - zou besmetten - zou besmetten - zou besmetten - zouden besmetten - zouden besmetten - zouden besmetten Perfectum - heb besmet - hebt besmet - heeft besmet - hebben besmet - hebben besmet - hebben besmet Voltooid verleden tijd - had besmet - had besmet - had besmet - hadden besmet - hadden besmet - hadden besmet Toekomende tijd II - zal besmet hebben - zult besmet hebben - zal besmet hebben - zullen besmet hebben - zullen besmet hebben - zullen besmet hebben Conditionalis II - zou hebben besmet - zou hebben besmet - zou hebben besmet - zouden hebben besmet - zouden hebben besmet - zouden hebben besmet Imperatief - - - besmet - - - - - besmet - -