Tegenwoordig en verleden deelwoord - besluitend - besloten Presens - besluit - besluit - besluit - besluiten - besluiten - besluiten Imperfect - besloot - besloot - besloot - besloten - besloten - besloten Toekomende tijd I - zal besluiten - zult besluiten - zal besluiten - zullen besluiten - zullen besluiten - zullen besluiten Conditionalis I - zou besluiten - zou besluiten - zou besluiten - zouden besluiten - zouden besluiten - zouden besluiten Perfectum - heb besloten - hebt besloten - heeft besloten - hebben besloten - hebben besloten - hebben besloten Voltooid verleden tijd - had besloten - had besloten - had besloten - hadden besloten - hadden besloten - hadden besloten Toekomende tijd II - zal besloten hebben - zult besloten hebben - zal besloten hebben - zullen besloten hebben - zullen besloten hebben - zullen besloten hebben Conditionalis II - zou hebben besloten - zou hebben besloten - zou hebben besloten - zouden hebben besloten - zouden hebben besloten - zouden hebben besloten Imperatief - - - besluit - - - - - besluit - -