gegevensverwerking [v]
- assemblieren
technisch [v]
- zusammenbauen

gegevensverwerking [v]
- assemble
technisch [v]
- assemble

gegevensverwerking [v]
- assembler
technisch [v]
- assembler
- monter

gegevensverwerking [v]
- assemblare
technisch [v]
- montare

gegevensverwerking [v]
- ensamblar
technisch [v]
- ensamblar
- montar

gegevensverwerking [v]
- assemblera
technisch [v]
- sätta ihop
- montera

gegevensverwerking [v]
- ensamblar
technisch [v]
- montar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- assemblerend
- geassembleerd
Presens
- assembleer
- assembleert
- assembleert
- assembleren
- assembleren
- assembleren
Imperfect
- assembleerde
- assembleerde
- assembleerde
- assembleerden
- assembleerden
- assembleerden
Toekomende tijd I
- zal assembleren
- zult assembleren
- zal assembleren
- zullen assembleren
- zullen assembleren
- zullen assembleren
Conditionalis I
- zou assembleren
- zou assembleren
- zou assembleren
- zouden assembleren
- zouden assembleren
- zouden assembleren
Perfectum
- heb geassembleerd
- hebt geassembleerd
- heeft geassembleerd
- hebben geassembleerd
- hebben geassembleerd
- hebben geassembleerd
Voltooid verleden tijd
- had geassembleerd
- had geassembleerd
- had geassembleerd
- hadden geassembleerd
- hadden geassembleerd
- hadden geassembleerd
Toekomende tijd II
- zal geassembleerd hebben
- zult geassembleerd hebben
- zal geassembleerd hebben
- zullen geassembleerd hebben
- zullen geassembleerd hebben
- zullen geassembleerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben geassembleerd
- zou hebben geassembleerd
- zou hebben geassembleerd
- zouden hebben geassembleerd
- zouden hebben geassembleerd
- zouden hebben geassembleerd
Imperatief
- -
- assembleer
- -
- -
- assembleert
- -