Tegenwoordig en verleden deelwoord - afsponzend - afgesponsd Presens - spons af - sponst af - sponst af - sponzen af - sponzen af - sponzen af Imperfect - sponsde af - sponsde af - sponsde af - sponsden af - sponsden af - sponsden af Toekomende tijd I - zal afsponzen - zult afsponzen - zal afsponzen - zullen afsponzen - zullen afsponzen - zullen afsponzen Conditionalis I - zou afsponzen - zou afsponzen - zou afsponzen - zouden afsponzen - zouden afsponzen - zouden afsponzen Perfectum - heb afgesponsd - hebt afgesponsd - heeft afgesponsd - hebben afgesponsd - hebben afgesponsd - hebben afgesponsd Voltooid verleden tijd - had afgesponsd - had afgesponsd - had afgesponsd - hadden afgesponsd - hadden afgesponsd - hadden afgesponsd Toekomende tijd II - zal afgesponsd hebben - zult afgesponsd hebben - zal afgesponsd hebben - zullen afgesponsd hebben - zullen afgesponsd hebben - zullen afgesponsd hebben Conditionalis II - zou hebben afgesponsd - zou hebben afgesponsd - zou hebben afgesponsd - zouden hebben afgesponsd - zouden hebben afgesponsd - zouden hebben afgesponsd Imperatief - - - spons af - - - - - sponst af - -