handen [v]
- abtrocknen

handen [v]
- wipe
- wipe off

handen [v]
- essuyer

handen [v]
- asciugare

handen [v]
- secarse

handen [v]
- torka
- torka av

handen [v]
- enxugar

drogen [v]
- droog vegen
- droogmaken
droogmaken [v]
afranselen [v]
- aframmelen
- toetakelen
afrossen [v]
- afkloppen
- aframmelen
- afranselen
- aftuigen
- mishandelen
- rammel geven
- slaag geven
- slaan
aftuigen [v]
- afranselen
- bont en blauw slaan
- in elkaar slaan

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- afdrogend
- afgedroogd
Presens
- droog af
- droogt af
- droogt af
- drogen af
- drogen af
- drogen af
Imperfect
- droogde af
- droogde af
- droogde af
- droogden af
- droogden af
- droogden af
Toekomende tijd I
- zal afdrogen
- zult afdrogen
- zal afdrogen
- zullen afdrogen
- zullen afdrogen
- zullen afdrogen
Conditionalis I
- zou afdrogen
- zou afdrogen
- zou afdrogen
- zouden afdrogen
- zouden afdrogen
- zouden afdrogen
Perfectum
- heb afgedroogd
- hebt afgedroogd
- heeft afgedroogd
- hebben afgedroogd
- hebben afgedroogd
- hebben afgedroogd
Voltooid verleden tijd
- had afgedroogd
- had afgedroogd
- had afgedroogd
- hadden afgedroogd
- hadden afgedroogd
- hadden afgedroogd
Toekomende tijd II
- zal afgedroogd hebben
- zult afgedroogd hebben
- zal afgedroogd hebben
- zullen afgedroogd hebben
- zullen afgedroogd hebben
- zullen afgedroogd hebben
Conditionalis II
- zou hebben afgedroogd
- zou hebben afgedroogd
- zou hebben afgedroogd
- zouden hebben afgedroogd
- zouden hebben afgedroogd
- zouden hebben afgedroogd
Imperatief
- -
- droog af
- -
- -
- droogt af
- -