opstand [v]
- anstiften
- anzetteln
- verursachen
ramp [v]
- verursachen
- hervorrufen
- anstiften

opstand [v]
- instigate
- trigger
- cause
ramp [v]
- cause
- start
- bring about
- bring on

opstand [v]
- susciter
- provoquer
- déclencher
ramp [v]
- causer
- occasionner
- être la cause de

opstand [v]
- istigare
- provocare
- scatenare
ramp [v]
- causare
- essere la causa di
- provocare

opstand [v]
- instigar
- incitar
- inducir
- provocar
- hacer estallar
- desencadenar
ramp [v]
- causar
- ocasionar
- producir

opstand [v]
- anstifta
- sätta igång
ramp [v]
- förorsaka
- vålla
- framkalla

opstand [v]
- instigar
- incitar
- provocar
- causar
- desencadear
ramp [v]
- causar
- dar início
- começar
- provocar

teweegbrengen [v]
- veroorzaken

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- aanstichtend
- aangesticht
Presens
- sticht aan
- sticht aan
- sticht aan
- stichten aan
- stichten aan
- stichten aan
Imperfect
- stichtte aan
- stichtte aan
- stichtte aan
- stichtten aan
- stichtten aan
- stichtten aan
Toekomende tijd I
- zal aanstichten
- zult aanstichten
- zal aanstichten
- zullen aanstichten
- zullen aanstichten
- zullen aanstichten
Conditionalis I
- zou aanstichten
- zou aanstichten
- zou aanstichten
- zouden aanstichten
- zouden aanstichten
- zouden aanstichten
Perfectum
- heb aangesticht
- hebt aangesticht
- heeft aangesticht
- hebben aangesticht
- hebben aangesticht
- hebben aangesticht
Voltooid verleden tijd
- had aangesticht
- had aangesticht
- had aangesticht
- hadden aangesticht
- hadden aangesticht
- hadden aangesticht
Toekomende tijd II
- zal aangesticht hebben
- zult aangesticht hebben
- zal aangesticht hebben
- zullen aangesticht hebben
- zullen aangesticht hebben
- zullen aangesticht hebben
Conditionalis II
- zou hebben aangesticht
- zou hebben aangesticht
- zou hebben aangesticht
- zouden hebben aangesticht
- zouden hebben aangesticht
- zouden hebben aangesticht
Imperatief
- -
- sticht aan
- -
- -
- sticht aan
- -