administratie [v]
- benennen
- ernennen
bedrijf [v]
- ernennen
- anstellen
- zur Wahl vorschlagen

administratie [v]
- designate
bedrijf [v]
- appoint
- nominate
- name

administratie [v]
- désigner
bedrijf [v]
- nommer
- désigner

administratie [v]
- designare
- denominare
bedrijf [v]
- nominare
- designare
- destinare
- assegnare

administratie [v]
- denominar
- designar
bedrijf [v]
- nombrar
- designar

administratie [v]
- utse
- designera
bedrijf [v]
- utnämna
- förordna
- tillsätta

administratie [v]
- designar
- nomear
bedrijf [v]
- apontar
- nomear
- designar

aanwijzen [v]
- benoemen
- beroepen
komediespelen [v]
- overdrijven
- raar doen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- aanstellend
- aangesteld
Presens
- stel aan
- stelt aan
- stelt aan
- stellen aan
- stellen aan
- stellen aan
Imperfect
- stelde aan
- stelde aan
- stelde aan
- stelden aan
- stelden aan
- stelden aan
Toekomende tijd I
- zal aanstellen
- zult aanstellen
- zal aanstellen
- zullen aanstellen
- zullen aanstellen
- zullen aanstellen
Conditionalis I
- zou aanstellen
- zou aanstellen
- zou aanstellen
- zouden aanstellen
- zouden aanstellen
- zouden aanstellen
Perfectum
- heb aangesteld
- hebt aangesteld
- heeft aangesteld
- hebben aangesteld
- hebben aangesteld
- hebben aangesteld
Voltooid verleden tijd
- had aangesteld
- had aangesteld
- had aangesteld
- hadden aangesteld
- hadden aangesteld
- hadden aangesteld
Toekomende tijd II
- zal aangesteld hebben
- zult aangesteld hebben
- zal aangesteld hebben
- zullen aangesteld hebben
- zullen aangesteld hebben
- zullen aangesteld hebben
Conditionalis II
- zou hebben aangesteld
- zou hebben aangesteld
- zou hebben aangesteld
- zouden hebben aangesteld
- zouden hebben aangesteld
- zouden hebben aangesteld
Imperatief
- -
- stel aan
- -
- -
- stelt aan
- -