Tegenwoordig en verleden deelwoord - zandstralend - gezandstraald Presens - zandstraal - zandstraalt - zandstraalt - zandstralen - zandstralen - zandstralen Imperfect - zandstraalde - zandstraalde - zandstraalde - zandstraalden - zandstraalden - zandstraalden Toekomende tijd I - zal zandstralen - zult zandstralen - zal zandstralen - zullen zandstralen - zullen zandstralen - zullen zandstralen Conditionalis I - zou zandstralen - zou zandstralen - zou zandstralen - zouden zandstralen - zouden zandstralen - zouden zandstralen Perfectum - heb gezandstraald - hebt gezandstraald - heeft gezandstraald - hebben gezandstraald - hebben gezandstraald - hebben gezandstraald Voltooid verleden tijd - had gezandstraald - had gezandstraald - had gezandstraald - hadden gezandstraald - hadden gezandstraald - hadden gezandstraald Toekomende tijd II - zal gezandstraald hebben - zult gezandstraald hebben - zal gezandstraald hebben - zullen gezandstraald hebben - zullen gezandstraald hebben - zullen gezandstraald hebben Conditionalis II - zou hebben gezandstraald - zou hebben gezandstraald - zou hebben gezandstraald - zouden hebben gezandstraald - zouden hebben gezandstraald - zouden hebben gezandstraald Imperatief - - - zandstraal - - - - - zandstraalt - -