Tegenwoordig en verleden deelwoord - wrekend - gewroken Presens - wreek - wreekt - wreekt - wreken - wreken - wreken Imperfect - wreekte - wreekte - wreekte - wreekten - wreekten - wreekten Toekomende tijd I - zal wreken - zult wreken - zal wreken - zullen wreken - zullen wreken - zullen wreken Conditionalis I - zou wreken - zou wreken - zou wreken - zouden wreken - zouden wreken - zouden wreken Perfectum - heb gewroken - hebt gewroken - heeft gewroken - hebben gewroken - hebben gewroken - hebben gewroken Voltooid verleden tijd - had gewroken - had gewroken - had gewroken - hadden gewroken - hadden gewroken - hadden gewroken Toekomende tijd II - zal gewroken hebben - zult gewroken hebben - zal gewroken hebben - zullen gewroken hebben - zullen gewroken hebben - zullen gewroken hebben Conditionalis II - zou hebben gewroken - zou hebben gewroken - zou hebben gewroken - zouden hebben gewroken - zouden hebben gewroken - zouden hebben gewroken Imperatief - - - wreek - - - - - wreekt - -