Tegenwoordig en verleden deelwoord - wegvretend - weggevreten Presens - vreet weg - vreet weg - vreet weg - vreten weg - vreten weg - vreten weg Imperfect - vrat weg - vrat weg - vrat weg - vraten weg - vraten weg - vraten weg Toekomende tijd I - zal wegvreten - zult wegvreten - zal wegvreten - zullen wegvreten - zullen wegvreten - zullen wegvreten Conditionalis I - zou wegvreten - zou wegvreten - zou wegvreten - zouden wegvreten - zouden wegvreten - zouden wegvreten Perfectum - heb weggevreten - hebt weggevreten - heeft weggevreten - hebben weggevreten - hebben weggevreten - hebben weggevreten Voltooid verleden tijd - had weggevreten - had weggevreten - had weggevreten - hadden weggevreten - hadden weggevreten - hadden weggevreten Toekomende tijd II - zal weggevreten hebben - zult weggevreten hebben - zal weggevreten hebben - zullen weggevreten hebben - zullen weggevreten hebben - zullen weggevreten hebben Conditionalis II - zou hebben weggevreten - zou hebben weggevreten - zou hebben weggevreten - zouden hebben weggevreten - zouden hebben weggevreten - zouden hebben weggevreten Imperatief - - - vreet weg - - - - - vreet weg - -