Tegenwoordig en verleden deelwoord - wegmaaiend - weggemaaid Presens - maai weg - maait weg - maait weg - maaien weg - maaien weg - maaien weg Imperfect - maaide weg - maaide weg - maaide weg - maaiden weg - maaiden weg - maaiden weg Toekomende tijd I - zal wegmaaien - zult wegmaaien - zal wegmaaien - zullen wegmaaien - zullen wegmaaien - zullen wegmaaien Conditionalis I - zou wegmaaien - zou wegmaaien - zou wegmaaien - zouden wegmaaien - zouden wegmaaien - zouden wegmaaien Perfectum - heb weggemaaid - hebt weggemaaid - heeft weggemaaid - hebben weggemaaid - hebben weggemaaid - hebben weggemaaid Voltooid verleden tijd - had weggemaaid - had weggemaaid - had weggemaaid - hadden weggemaaid - hadden weggemaaid - hadden weggemaaid Toekomende tijd II - zal weggemaaid hebben - zult weggemaaid hebben - zal weggemaaid hebben - zullen weggemaaid hebben - zullen weggemaaid hebben - zullen weggemaaid hebben Conditionalis II - zou hebben weggemaaid - zou hebben weggemaaid - zou hebben weggemaaid - zouden hebben weggemaaid - zouden hebben weggemaaid - zouden hebben weggemaaid Imperatief - - - maai weg - - - - - maait weg - -