Tegenwoordig en verleden deelwoord - verzurend - verzuurd Presens - verzuur - verzuurt - verzuurt - verzuren - verzuren - verzuren Imperfect - verzuurde - verzuurde - verzuurde - verzuurden - verzuurden - verzuurden Toekomende tijd I - zal verzuren - zult verzuren - zal verzuren - zullen verzuren - zullen verzuren - zullen verzuren Conditionalis I - zou verzuren - zou verzuren - zou verzuren - zouden verzuren - zouden verzuren - zouden verzuren Perfectum - heb verzuurd - hebt verzuurd - heeft verzuurd - hebben verzuurd - hebben verzuurd - hebben verzuurd Voltooid verleden tijd - had verzuurd - had verzuurd - had verzuurd - hadden verzuurd - hadden verzuurd - hadden verzuurd Toekomende tijd II - zal verzuurd hebben - zult verzuurd hebben - zal verzuurd hebben - zullen verzuurd hebben - zullen verzuurd hebben - zullen verzuurd hebben Conditionalis II - zou hebben verzuurd - zou hebben verzuurd - zou hebben verzuurd - zouden hebben verzuurd - zouden hebben verzuurd - zouden hebben verzuurd Imperatief - - - verzuur - - - - - verzuurt - -