Tegenwoordig en verleden deelwoord - verzoenend - verzoend Presens - verzoen - verzoent - verzoent - verzoenen - verzoenen - verzoenen Imperfect - verzoende - verzoende - verzoende - verzoenden - verzoenden - verzoenden Toekomende tijd I - zal verzoenen - zult verzoenen - zal verzoenen - zullen verzoenen - zullen verzoenen - zullen verzoenen Conditionalis I - zou verzoenen - zou verzoenen - zou verzoenen - zouden verzoenen - zouden verzoenen - zouden verzoenen Perfectum - heb verzoend - hebt verzoend - heeft verzoend - hebben verzoend - hebben verzoend - hebben verzoend Voltooid verleden tijd - had verzoend - had verzoend - had verzoend - hadden verzoend - hadden verzoend - hadden verzoend Toekomende tijd II - zal verzoend hebben - zult verzoend hebben - zal verzoend hebben - zullen verzoend hebben - zullen verzoend hebben - zullen verzoend hebben Conditionalis II - zou hebben verzoend - zou hebben verzoend - zou hebben verzoend - zouden hebben verzoend - zouden hebben verzoend - zouden hebben verzoend Imperatief - - - verzoen - - - - - verzoent - -