Tegenwoordig en verleden deelwoord - verzadigend - verzadigd Presens - verzadig - verzadigt - verzadigt - verzadigen - verzadigen - verzadigen Imperfect - verzadigde - verzadigde - verzadigde - verzadigden - verzadigden - verzadigden Toekomende tijd I - zal verzadigen - zult verzadigen - zal verzadigen - zullen verzadigen - zullen verzadigen - zullen verzadigen Conditionalis I - zou verzadigen - zou verzadigen - zou verzadigen - zouden verzadigen - zouden verzadigen - zouden verzadigen Perfectum - heb verzadigd - hebt verzadigd - heeft verzadigd - hebben verzadigd - hebben verzadigd - hebben verzadigd Voltooid verleden tijd - had verzadigd - had verzadigd - had verzadigd - hadden verzadigd - hadden verzadigd - hadden verzadigd Toekomende tijd II - zal verzadigd hebben - zult verzadigd hebben - zal verzadigd hebben - zullen verzadigd hebben - zullen verzadigd hebben - zullen verzadigd hebben Conditionalis II - zou hebben verzadigd - zou hebben verzadigd - zou hebben verzadigd - zouden hebben verzadigd - zouden hebben verzadigd - zouden hebben verzadigd Imperatief - - - verzadig - - - - - verzadigt - -