Tegenwoordig en verleden deelwoord - verwikkelend - verwikkeld Presens - verwikkel - verwikkelt - verwikkelt - verwikkelen - verwikkelen - verwikkelen Imperfect - verwikkelde - verwikkelde - verwikkelde - verwikkelden - verwikkelden - verwikkelden Toekomende tijd I - zal verwikkelen - zult verwikkelen - zal verwikkelen - zullen verwikkelen - zullen verwikkelen - zullen verwikkelen Conditionalis I - zou verwikkelen - zou verwikkelen - zou verwikkelen - zouden verwikkelen - zouden verwikkelen - zouden verwikkelen Perfectum - heb verwikkeld - hebt verwikkeld - heeft verwikkeld - hebben verwikkeld - hebben verwikkeld - hebben verwikkeld Voltooid verleden tijd - had verwikkeld - had verwikkeld - had verwikkeld - hadden verwikkeld - hadden verwikkeld - hadden verwikkeld Toekomende tijd II - zal verwikkeld hebben - zult verwikkeld hebben - zal verwikkeld hebben - zullen verwikkeld hebben - zullen verwikkeld hebben - zullen verwikkeld hebben Conditionalis II - zou hebben verwikkeld - zou hebben verwikkeld - zou hebben verwikkeld - zouden hebben verwikkeld - zouden hebben verwikkeld - zouden hebben verwikkeld Imperatief - - - verwikkel - - - - - verwikkelt - -