verontreiniging [v]
- verseuchen
- verpesten
- verschmutzen
- verunreinigen

verontreiniging [v]
- contaminate
- pollute
- defile
- spoil

verontreiniging [v]
- contaminer
- corrompre
- souiller
- polluer

verontreiniging [v]
- contaminare
- inquinare
- sporcare

verontreiniging [v]
- contaminar
- corromper
- ensuciar

verontreiniging [v]
- förorena
- smutsa ned
- förpesta
- fördärva

verontreiniging [v]
- contaminar
- poluir

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vervuilend
- vervuild
Presens
- vervuil
- vervuilt
- vervuilt
- vervuilen
- vervuilen
- vervuilen
Imperfect
- vervuilde
- vervuilde
- vervuilde
- vervuilden
- vervuilden
- vervuilden
Toekomende tijd I
- zal vervuilen
- zult vervuilen
- zal vervuilen
- zullen vervuilen
- zullen vervuilen
- zullen vervuilen
Conditionalis I
- zou vervuilen
- zou vervuilen
- zou vervuilen
- zouden vervuilen
- zouden vervuilen
- zouden vervuilen
Perfectum
- heb vervuild
- hebt vervuild
- heeft vervuild
- hebben vervuild
- hebben vervuild
- hebben vervuild
Voltooid verleden tijd
- had vervuild
- had vervuild
- had vervuild
- hadden vervuild
- hadden vervuild
- hadden vervuild
Toekomende tijd II
- zal vervuild hebben
- zult vervuild hebben
- zal vervuild hebben
- zullen vervuild hebben
- zullen vervuild hebben
- zullen vervuild hebben
Conditionalis II
- zou hebben vervuild
- zou hebben vervuild
- zou hebben vervuild
- zouden hebben vervuild
- zouden hebben vervuild
- zouden hebben vervuild
Imperatief
- -
- vervuil
- -
- -
- vervuilt
- -