taal [n]
- Übersetzen [n]
algemeen [v]
- übersetzen
taal [v]
- dolmetschen

taal [n]
- translation
- translating
algemeen [v]
- translate
taal [v]
- interpret

taal [n]
- traduction [f]
algemeen [v]
- traduire
taal [v]
- interpréter

taal [n]
- traduzione [f]
algemeen [v]
- tradurre
taal [v]
- fare da interprete

taal [n]
- traducción [f]
algemeen [v]
- traducir
taal [v]
- interpretar

taal [n]
- översättning [u]
algemeen [v]
- översätta
taal [v]
- tolka

taal [n]
- tradução [f]
algemeen [v]
- traduzir
taal [v]
- traduzir

overbrengen [v]
overzetten [v]
- omzetten

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vertalend
- vertaald
Presens
- vertaal
- vertaalt
- vertaalt
- vertalen
- vertalen
- vertalen
Imperfect
- vertaalde
- vertaalde
- vertaalde
- vertaalden
- vertaalden
- vertaalden
Toekomende tijd I
- zal vertalen
- zult vertalen
- zal vertalen
- zullen vertalen
- zullen vertalen
- zullen vertalen
Conditionalis I
- zou vertalen
- zou vertalen
- zou vertalen
- zouden vertalen
- zouden vertalen
- zouden vertalen
Perfectum
- heb vertaald
- hebt vertaald
- heeft vertaald
- hebben vertaald
- hebben vertaald
- hebben vertaald
Voltooid verleden tijd
- had vertaald
- had vertaald
- had vertaald
- hadden vertaald
- hadden vertaald
- hadden vertaald
Toekomende tijd II
- zal vertaald hebben
- zult vertaald hebben
- zal vertaald hebben
- zullen vertaald hebben
- zullen vertaald hebben
- zullen vertaald hebben
Conditionalis II
- zou hebben vertaald
- zou hebben vertaald
- zou hebben vertaald
- zouden hebben vertaald
- zouden hebben vertaald
- zouden hebben vertaald
Imperatief
- -
- vertaal
- -
- -
- vertaalt
- -