strijken [v]
- versengen
plant [v]
- verbrennen
- versengen
kleding [v]
- versengen
- ansengen
- verbrennen

strijken [v]
- singe
plant [v]
- scorch
kleding [v]
- scorch

strijken [v]
- roussir
plant [v]
- dessécher
- brûler
- roussir
kleding [v]
- roussir
- brûler légèrement

strijken [v]
- bruciacchiare
- strinare
plant [v]
- bruciare
- seccare
- inaridire
kleding [v]
- bruciacchiare

strijken [v]
- chamuscar
plant [v]
- quemar
kleding [v]
- chamuscar

strijken [v]
- bränna
plant [v]
- sveda
- bränna
kleding [v]
- bränna

strijken [v]
- queimar
plant [v]
- queimar
- secar
- ressecar
kleding [v]
- chamuscar

blakeren [v]
- verbranden
- verzengen

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- verschroeiend
- verschroeid
Presens
- -
- -
- verschroeit
- -
- -
- verschroeien
Imperfect
- -
- -
- verschroeide
- -
- -
- verschroeiden
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal verschroeien
- -
- -
- zult verschroeien
Conditionalis I
- -
- -
- zal verschroeien
- -
- -
- zullen verschroeien
Perfectum
- -
- -
- heeft verschroeid
- -
- -
- hebben verschroeid
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had verschroeid
- -
- -
- hadden verschroeid
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal verschroeid hebben
- -
- -
- zult verschroeid hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben verschroeid
- -
- -
- zullen hebben verschroeid
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -