Tegenwoordig en verleden deelwoord - verrukkend - verrukt Presens - verruk - verrukt - verrukt - verrukken - verrukken - verrukken Imperfect - verrukte - verrukte - verrukte - verrukten - verrukten - verrukten Toekomende tijd I - zal verrukken - zult verrukken - zal verrukken - zullen verrukken - zullen verrukken - zullen verrukken Conditionalis I - zou verrukken - zou verrukken - zou verrukken - zouden verrukken - zouden verrukken - zouden verrukken Perfectum - heb verrukt - hebt verrukt - heeft verrukt - hebben verrukt - hebben verrukt - hebben verrukt Voltooid verleden tijd - had verrukt - had verrukt - had verrukt - hadden verrukt - hadden verrukt - hadden verrukt Toekomende tijd II - zal verrukt hebben - zult verrukt hebben - zal verrukt hebben - zullen verrukt hebben - zullen verrukt hebben - zullen verrukt hebben Conditionalis II - zou hebben verrukt - zou hebben verrukt - zou hebben verrukt - zouden hebben verrukt - zouden hebben verrukt - zouden hebben verrukt Imperatief - - - verruk - - - - - verrukt - -