Tegenwoordig en verleden deelwoord - verpauperend - verpauperd Presens - verpauper - verpaupert - verpaupert - verpauperen - verpauperen - verpauperen Imperfect - verpauperde - verpauperde - verpauperde - verpauperden - verpauperden - verpauperden Toekomende tijd I - zal verpauperen - zult verpauperen - zal verpauperen - zullen verpauperen - zullen verpauperen - zullen verpauperen Conditionalis I - zou verpauperen - zou verpauperen - zou verpauperen - zouden verpauperen - zouden verpauperen - zouden verpauperen Perfectum - ben verpauperd - bent verpauperd - is verpauperd - zijn verpauperd - zijn verpauperd - zijn verpauperd Voltooid verleden tijd - was verpauperd - was verpauperd - was verpauperd - waren verpauperd - waren verpauperd - waren verpauperd Toekomende tijd II - zal verpauperd zijn - zult verpauperd zijn - zal verpauperd zijn - zullen verpauperd zijn - zullen verpauperd zijn - zullen verpauperd zijn Conditionalis II - zou zijn verpauperd - zou zijn verpauperd - zou zijn verpauperd - zouden zijn verpauperd - zouden zijn verpauperd - zouden zijn verpauperd Imperatief - - - verpauper - - - - - verpaupert - -