Tegenwoordig en verleden deelwoord - vermengend - vermengd Presens - vermeng - vermengt - vermengt - vermengen - vermengen - vermengen Imperfect - vermengde - vermengde - vermengde - vermengden - vermengden - vermengden Toekomende tijd I - zal vermengen - zult vermengen - zal vermengen - zullen vermengen - zullen vermengen - zullen vermengen Conditionalis I - zou vermengen - zou vermengen - zou vermengen - zouden vermengen - zouden vermengen - zouden vermengen Perfectum - heb vermengd - hebt vermengd - heeft vermengd - hebben vermengd - hebben vermengd - hebben vermengd Voltooid verleden tijd - had vermengd - had vermengd - had vermengd - hadden vermengd - hadden vermengd - hadden vermengd Toekomende tijd II - zal vermengd hebben - zult vermengd hebben - zal vermengd hebben - zullen vermengd hebben - zullen vermengd hebben - zullen vermengd hebben Conditionalis II - zou hebben vermengd - zou hebben vermengd - zou hebben vermengd - zouden hebben vermengd - zouden hebben vermengd - zouden hebben vermengd Imperatief - - - vermeng - - - - - vermengt - -