Tegenwoordig en verleden deelwoord - verjarend - verjaard Presens - verjaar - verjaart - verjaart - verjaren - verjaren - verjaren Imperfect - verjaarde - verjaarde - verjaarde - verjaarden - verjaarden - verjaarden Toekomende tijd I - zal verjaren - zult verjaren - zal verjaren - zullen verjaren - zullen verjaren - zullen verjaren Conditionalis I - zou verjaren - zou verjaren - zou verjaren - zouden verjaren - zouden verjaren - zouden verjaren Perfectum - ben verjaard - bent verjaard - is verjaard - zijn verjaard - zijn verjaard - zijn verjaard Voltooid verleden tijd - was verjaard - was verjaard - was verjaard - waren verjaard - waren verjaard - waren verjaard Toekomende tijd II - zal verjaard zijn - zult verjaard zijn - zal verjaard zijn - zullen verjaard zijn - zullen verjaard zijn - zullen verjaard zijn Conditionalis II - zou zijn verjaard - zou zijn verjaard - zou zijn verjaard - zouden zijn verjaard - zouden zijn verjaard - zouden zijn verjaard Imperatief - - - verjaar - - - - - verjaart - -