meubilair [n]
- Umzug [m]
verblijfplaats [v]
- umziehen
huis [v]
- ausziehen

meubilair [n]
- move
verblijfplaats [v]
- move
huis [v]
- move out

meubilair [n]
- déménagement [m]
verblijfplaats [v]
- déménager
huis [v]
- déménager

meubilair [n]
- trasloco [m]
verblijfplaats [v]
- trasferirsi
- traslocare
huis [v]
- traslocare

meubilair [n]
- mudanza [f]
verblijfplaats [v]
- trasladarse
- mudarse
huis [v]
- mudarse

meubilair [n]
- flyttning [u]
verblijfplaats [v]
- flytta
huis [v]
- flytta ut

meubilair [n]
- mudança [f]
verblijfplaats [v]
- mudar-se
huis [v]
- mudar-se

migreren [v]
- trekken
overlopen [v]

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- verhuizend
- verhuisd
Presens
- verhuis
- verhuist
- verhuist
- verhuizen
- verhuizen
- verhuizen
Imperfect
- verhuisde
- verhuisde
- verhuisde
- verhuisden
- verhuisden
- verhuisden
Toekomende tijd I
- zal verhuizen
- zult verhuizen
- zal verhuizen
- zullen verhuizen
- zullen verhuizen
- zullen verhuizen
Conditionalis I
- zou verhuizen
- zou verhuizen
- zou verhuizen
- zouden verhuizen
- zouden verhuizen
- zouden verhuizen
Perfectum
- heb verhuisd
- hebt verhuisd
- heeft verhuisd
- hebben verhuisd
- hebben verhuisd
- hebben verhuisd
Voltooid verleden tijd
- had verhuisd
- had verhuisd
- had verhuisd
- hadden verhuisd
- hadden verhuisd
- hadden verhuisd
Toekomende tijd II
- zal verhuisd hebben
- zult verhuisd hebben
- zal verhuisd hebben
- zullen verhuisd hebben
- zullen verhuisd hebben
- zullen verhuisd hebben
Conditionalis II
- zou hebben verhuisd
- zou hebben verhuisd
- zou hebben verhuisd
- zouden hebben verhuisd
- zouden hebben verhuisd
- zouden hebben verhuisd
Imperatief
- -
- verhuis
- -
- -
- verhuist
- -