Tegenwoordig en verleden deelwoord - verhevigend - verhevigd Presens - verhevig - verhevigt - verhevigt - verhevigen - verhevigen - verhevigen Imperfect - verhevigde - verhevigde - verhevigde - verhevigden - verhevigden - verhevigden Toekomende tijd I - zal verhevigen - zult verhevigen - zal verhevigen - zullen verhevigen - zullen verhevigen - zullen verhevigen Conditionalis I - zou verhevigen - zou verhevigen - zou verhevigen - zouden verhevigen - zouden verhevigen - zouden verhevigen Perfectum - heb verhevigd - hebt verhevigd - heeft verhevigd - hebben verhevigd - hebben verhevigd - hebben verhevigd Voltooid verleden tijd - had verhevigd - had verhevigd - had verhevigd - hadden verhevigd - hadden verhevigd - hadden verhevigd Toekomende tijd II - zal verhevigd hebben - zult verhevigd hebben - zal verhevigd hebben - zullen verhevigd hebben - zullen verhevigd hebben - zullen verhevigd hebben Conditionalis II - zou hebben verhevigd - zou hebben verhevigd - zou hebben verhevigd - zouden hebben verhevigd - zouden hebben verhevigd - zouden hebben verhevigd Imperatief - - - verhevig - - - - - verhevigt - -