Tegenwoordig en verleden deelwoord - verhelpend - verholpen Presens - verhelp - verhelpt - verhelpt - verhelpen - verhelpen - verhelpen Imperfect - verhielp - verhielp - verhielp - verhielpen - verhielpen - verhielpen Toekomende tijd I - zal verhelpen - zult verhelpen - zal verhelpen - zullen verhelpen - zullen verhelpen - zullen verhelpen Conditionalis I - zou verhelpen - zou verhelpen - zou verhelpen - zouden verhelpen - zouden verhelpen - zouden verhelpen Perfectum - heb verholpen - hebt verholpen - heeft verholpen - hebben verholpen - hebben verholpen - hebben verholpen Voltooid verleden tijd - had verholpen - had verholpen - had verholpen - hadden verholpen - hadden verholpen - hadden verholpen Toekomende tijd II - zal verholpen hebben - zult verholpen hebben - zal verholpen hebben - zullen verholpen hebben - zullen verholpen hebben - zullen verholpen hebben Conditionalis II - zou hebben verholpen - zou hebben verholpen - zou hebben verholpen - zouden hebben verholpen - zouden hebben verholpen - zouden hebben verholpen Imperatief - - - verhelp - - - - - verhelpt - -