vergadering [v]
- sich versammeln
- eine Versammlung abhalten

vergadering [v]
- assemble
- sit
- have a meeting

vergadering [v]
- se réunir
- tenir séance
- siéger

vergadering [v]
- riunirsi
- sedere
- tenere una seduta

vergadering [v]
- reunirse
- celebrar sesión

vergadering [v]
- komma tillsammans
- samlas

vergadering [v]
- reunir-se
- ter uma reunião

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vergaderend
- vergaderd
Presens
- vergader
- vergadert
- vergadert
- vergaderen
- vergaderen
- vergaderen
Imperfect
- vergaderde
- vergaderde
- vergaderde
- vergaderden
- vergaderden
- vergaderden
Toekomende tijd I
- zal vergaderen
- zult vergaderen
- zal vergaderen
- zullen vergaderen
- zullen vergaderen
- zullen vergaderen
Conditionalis I
- zou vergaderen
- zou vergaderen
- zou vergaderen
- zouden vergaderen
- zouden vergaderen
- zouden vergaderen
Perfectum
- heb vergaderd
- hebt vergaderd
- heeft vergaderd
- hebben vergaderd
- hebben vergaderd
- hebben vergaderd
Voltooid verleden tijd
- had vergaderd
- had vergaderd
- had vergaderd
- hadden vergaderd
- hadden vergaderd
- hadden vergaderd
Toekomende tijd II
- zal vergaderd hebben
- zult vergaderd hebben
- zal vergaderd hebben
- zullen vergaderd hebben
- zullen vergaderd hebben
- zullen vergaderd hebben
Conditionalis II
- zou hebben vergaderd
- zou hebben vergaderd
- zou hebben vergaderd
- zouden hebben vergaderd
- zouden hebben vergaderd
- zouden hebben vergaderd
Imperatief
- -
- vergader
- -
- -
- vergadert
- -