verbetering [v]
- aufpolieren

verbetering [v]
- polish up
- touch up
- refine

verbetering [v]
- lustrer
- polir

verbetering [v]
- lucidare
- pulire

verbetering [v]
- pulir
- perfeccionar

verbetering [v]
- polera upp

verbetering [v]
- aprimorar-se
- refinar-se

polijsten [v]
- bijschaven
- bijwerken
- oppoetsen
uitwerken [v]
- bewerken
- detailleren
veredelen [v]
- verbeteren

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- verfijnend
- verfijnd
Presens
- verfijn
- verfijnt
- verfijnt
- verfijnen
- verfijnen
- verfijnen
Imperfect
- verfijnde
- verfijnde
- verfijnde
- verfijnden
- verfijnden
- verfijnden
Toekomende tijd I
- zal verfijnen
- zult verfijnen
- zal verfijnen
- zullen verfijnen
- zullen verfijnen
- zullen verfijnen
Conditionalis I
- zou verfijnen
- zou verfijnen
- zou verfijnen
- zouden verfijnen
- zouden verfijnen
- zouden verfijnen
Perfectum
- heb verfijnd
- hebt verfijnd
- heeft verfijnd
- hebben verfijnd
- hebben verfijnd
- hebben verfijnd
Voltooid verleden tijd
- had verfijnd
- had verfijnd
- had verfijnd
- hadden verfijnd
- hadden verfijnd
- hadden verfijnd
Toekomende tijd II
- zal verfijnd hebben
- zult verfijnd hebben
- zal verfijnd hebben
- zullen verfijnd hebben
- zullen verfijnd hebben
- zullen verfijnd hebben
Conditionalis II
- zou hebben verfijnd
- zou hebben verfijnd
- zou hebben verfijnd
- zouden hebben verfijnd
- zouden hebben verfijnd
- zouden hebben verfijnd
Imperatief
- -
- verfijn
- -
- -
- verfijnt
- -