Tegenwoordig en verleden deelwoord - verbannend - verbannen Presens - verban - verbant - verbant - verbannen - verbannen - verbannen Imperfect - verbande - verbande - verbande - verbanden - verbanden - verbanden Toekomende tijd I - zal verbannen - zult verbannen - zal verbannen - zullen verbannen - zullen verbannen - zullen verbannen Conditionalis I - zou verbannen - zou verbannen - zou verbannen - zouden verbannen - zouden verbannen - zouden verbannen Perfectum - heb verbannen - hebt verbannen - heeft verbannen - hebben verbannen - hebben verbannen - hebben verbannen Voltooid verleden tijd - had verbannen - had verbannen - had verbannen - hadden verbannen - hadden verbannen - hadden verbannen Toekomende tijd II - zal verbannen hebben - zult verbannen hebben - zal verbannen hebben - zullen verbannen hebben - zullen verbannen hebben - zullen verbannen hebben Conditionalis II - zou hebben verbannen - zou hebben verbannen - zou hebben verbannen - zouden hebben verbannen - zouden hebben verbannen - zouden hebben verbannen Imperatief - - - verban - - - - - verbant - -