prijs [v]
- feststehen
- festgelegt sein
feit [v]
- feststehen
- sicher sein
voorwerp [v]
- feststehen

prijs [v]
- be fixed
- be settled
feit [v]
- be certain
- be definite
- be sure
voorwerp [v]
- stand firm
- stand steady

prijs [v]
- être fixe
- être définitif
feit [v]
- être certain
- être sûr
voorwerp [v]
- être ferme
- être bien fixé
- être d'aplomb

prijs [v]
- essere fisso
feit [v]
- essere certo
- essere sicuro
voorwerp [v]
- essere saldo
- essere fermo
- essere ben fisso
- essere stabile

prijs [v]
- estar fijo
- estar ajustado
feit [v]
- estar seguro
- estar convencido
voorwerp [v]
- estar fijo
- estar en equilibrio

prijs [v]
- vara fastställd
feit [v]
- vara säkert
- vara viss
voorwerp [v]
- stå stadigt
- stå fast

prijs [v]
- estar afixado
- estar definido
feit [v]
- estar certo
- estar provado
voorwerp [v]
- estar firme
- estar em equilíbrio

zeker zijn [v]
besloten zijn [v]
- definitief zijn

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vaststaand
- vastgestaan
Presens
- -
- -
- staat vast
- -
- -
- staan vast
Imperfect
- -
- -
- stond vast
- -
- -
- stonden vast
Toekomende tijd I
- -
- -
- zal vaststaan
- -
- -
- zult vaststaan
Conditionalis I
- -
- -
- zal vaststaan
- -
- -
- zullen vaststaan
Perfectum
- -
- -
- heeft vastgestaan
- -
- -
- hebben vastgestaan
Voltooid verleden tijd
- -
- -
- had vastgestaan
- -
- -
- hadden vastgestaan
Toekomende tijd II
- -
- -
- zal vastgestaan hebben
- -
- -
- zult vastgestaan hebben
Conditionalis II
- -
- -
- zal hebben vastgestaan
- -
- -
- zullen hebben vastgestaan
Imperatief
- -
- -
- -
- -
- -
- -