Download Free PDF- Traveldictionaries

- usable on android, iphone, smartphone, pc, apple, linux, tablet, usb ...

DUITS
geneeskunde [v]
- impfen
ENGELS
geneeskunde [v]
- vaccinate
FRANS
geneeskunde [v]
- vacciner
ITALIAANS
geneeskunde [v]
- vaccinare
SPAANS
geneeskunde [v]
- vacunar
- inocular
ZWEEDS
geneeskunde [v]
- vaccinera
PORTUGEES
geneeskunde [v]
- vacinar
THESAURUS
inenten [v]
- inoculeren
WERKWOORD
Tegenwoordig en verleden deelwoord
- vaccinerend
- gevaccineerd
Presens
- vaccineer
- vaccineert
- vaccineert
- vaccineren
- vaccineren
- vaccineren
Imperfect
- vaccineerde
- vaccineerde
- vaccineerde
- vaccineerden
- vaccineerden
- vaccineerden
Toekomende tijd I
- zal vaccineren
- zult vaccineren
- zal vaccineren
- zullen vaccineren
- zullen vaccineren
- zullen vaccineren
Conditionalis I
- zou vaccineren
- zou vaccineren
- zou vaccineren
- zouden vaccineren
- zouden vaccineren
- zouden vaccineren
Perfectum
- heb gevaccineerd
- hebt gevaccineerd
- heeft gevaccineerd
- hebben gevaccineerd
- hebben gevaccineerd
- hebben gevaccineerd
Voltooid verleden tijd
- had gevaccineerd
- had gevaccineerd
- had gevaccineerd
- hadden gevaccineerd
- hadden gevaccineerd
- hadden gevaccineerd
Toekomende tijd II
- zal gevaccineerd hebben
- zult gevaccineerd hebben
- zal gevaccineerd hebben
- zullen gevaccineerd hebben
- zullen gevaccineerd hebben
- zullen gevaccineerd hebben
Conditionalis II
- zou hebben gevaccineerd
- zou hebben gevaccineerd
- zou hebben gevaccineerd
- zouden hebben gevaccineerd
- zouden hebben gevaccineerd
- zouden hebben gevaccineerd
Imperatief
- -
- vaccineer
- -
- -
- vaccineert
- -
Impressum          Home           Multilingual Databases             PDF-Dictionaries