bekwaamheid [v]
- glänzen
gedrag [v]
- sich hervortun

bekwaamheid [v]
- shine
- excel
- be brilliant
gedrag [v]
- distinguish oneself
- stand out

bekwaamheid [v]
- briller
gedrag [v]
- se distinguer
- se signaler

bekwaamheid [v]
- brillare
- essere brillante
gedrag [v]
- segnalarsi
- distinguersi

bekwaamheid [v]
- sobresalir
gedrag [v]
- distinguirse

bekwaamheid [v]
- vara lysande
- glänsa
gedrag [v]
- utmärka sig

bekwaamheid [v]
- brilhar
- ser brilhante
- sobressair
gedrag [v]
- distinguir-se
- destacar-se

excelleren [v]
- schitteren
- uitblinken

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- uitmuntend
- uitgemunt
Presens
- munt uit
- munt uit
- munt uit
- munten uit
- munten uit
- munten uit
Imperfect
- muntte uit
- muntte uit
- muntte uit
- muntten uit
- muntten uit
- muntten uit
Toekomende tijd I
- zal uitmunten
- zult uitmunten
- zal uitmunten
- zullen uitmunten
- zullen uitmunten
- zullen uitmunten
Conditionalis I
- zou uitmunten
- zou uitmunten
- zou uitmunten
- zouden uitmunten
- zouden uitmunten
- zouden uitmunten
Perfectum
- heb uitgemunt
- hebt uitgemunt
- heeft uitgemunt
- hebben uitgemunt
- hebben uitgemunt
- hebben uitgemunt
Voltooid verleden tijd
- had uitgemunt
- had uitgemunt
- had uitgemunt
- hadden uitgemunt
- hadden uitgemunt
- hadden uitgemunt
Toekomende tijd II
- zal uitgemunt hebben
- zult uitgemunt hebben
- zal uitgemunt hebben
- zullen uitgemunt hebben
- zullen uitgemunt hebben
- zullen uitgemunt hebben
Conditionalis II
- zou hebben uitgemunt
- zou hebben uitgemunt
- zou hebben uitgemunt
- zouden hebben uitgemunt
- zouden hebben uitgemunt
- zouden hebben uitgemunt
Imperatief
- -
- munt uit
- -
- -
- munt uit
- -