Tegenwoordig en verleden deelwoord - uitlogend - uitgeloogd Presens - loog uit - loogt uit - loogt uit - logen uit - logen uit - logen uit Imperfect - loogde uit - loogde uit - loogde uit - loogden uit - loogden uit - loogden uit Toekomende tijd I - zal uitlogen - zult uitlogen - zal uitlogen - zullen uitlogen - zullen uitlogen - zullen uitlogen Conditionalis I - zou uitlogen - zou uitlogen - zou uitlogen - zouden uitlogen - zouden uitlogen - zouden uitlogen Perfectum - heb uitgeloogd - hebt uitgeloogd - heeft uitgeloogd - hebben uitgeloogd - hebben uitgeloogd - hebben uitgeloogd Voltooid verleden tijd - had uitgeloogd - had uitgeloogd - had uitgeloogd - hadden uitgeloogd - hadden uitgeloogd - hadden uitgeloogd Toekomende tijd II - zal uitgeloogd hebben - zult uitgeloogd hebben - zal uitgeloogd hebben - zullen uitgeloogd hebben - zullen uitgeloogd hebben - zullen uitgeloogd hebben Conditionalis II - zou hebben uitgeloogd - zou hebben uitgeloogd - zou hebben uitgeloogd - zouden hebben uitgeloogd - zouden hebben uitgeloogd - zouden hebben uitgeloogd Imperatief - - - loog uit - - - - - loogt uit - -