Tegenwoordig en verleden deelwoord - uitgravend - uitgegraven Presens - graaf uit - graaft uit - graaft uit - graven uit - graven uit - graven uit Imperfect - groef uit - groef uit - groef uit - groeven uit - groeven uit - groeven uit Toekomende tijd I - zal uitgraven - zult uitgraven - zal uitgraven - zullen uitgraven - zullen uitgraven - zullen uitgraven Conditionalis I - zou uitgraven - zou uitgraven - zou uitgraven - zouden uitgraven - zouden uitgraven - zouden uitgraven Perfectum - heb uitgegraven - hebt uitgegraven - heeft uitgegraven - hebben uitgegraven - hebben uitgegraven - hebben uitgegraven Voltooid verleden tijd - had uitgegraven - had uitgegraven - had uitgegraven - hadden uitgegraven - hadden uitgegraven - hadden uitgegraven Toekomende tijd II - zal uitgegraven hebben - zult uitgegraven hebben - zal uitgegraven hebben - zullen uitgegraven hebben - zullen uitgegraven hebben - zullen uitgegraven hebben Conditionalis II - zou hebben uitgegraven - zou hebben uitgegraven - zou hebben uitgegraven - zouden hebben uitgegraven - zouden hebben uitgegraven - zouden hebben uitgegraven Imperatief - - - graaf uit - - - - - graaft uit - -