Tegenwoordig en verleden deelwoord - toonzettend - getoonzet Presens - toonzet - toonzet - toonzet - toonzetten - toonzetten - toonzetten Imperfect - toonzette - toonzette - toonzette - toonzetten - toonzetten - toonzetten Toekomende tijd I - zal toonzetten - zult toonzetten - zal toonzetten - zullen toonzetten - zullen toonzetten - zullen toonzetten Conditionalis I - zou toonzetten - zou toonzetten - zou toonzetten - zouden toonzetten - zouden toonzetten - zouden toonzetten Perfectum - heb getoonzet - hebt getoonzet - heeft getoonzet - hebben getoonzet - hebben getoonzet - hebben getoonzet Voltooid verleden tijd - had getoonzet - had getoonzet - had getoonzet - hadden getoonzet - hadden getoonzet - hadden getoonzet Toekomende tijd II - zal getoonzet hebben - zult getoonzet hebben - zal getoonzet hebben - zullen getoonzet hebben - zullen getoonzet hebben - zullen getoonzet hebben Conditionalis II - zou hebben getoonzet - zou hebben getoonzet - zou hebben getoonzet - zouden hebben getoonzet - zouden hebben getoonzet - zouden hebben getoonzet Imperatief - - - toonzet - - - - - toonzet - -