Tegenwoordig en verleden deelwoord - toewijdend - toegewijd Presens - wijd toe - wijdt toe - wijdt toe - wijden toe - wijden toe - wijden toe Imperfect - wijdde toe - wijdde toe - wijdde toe - wijdden toe - wijdden toe - wijdden toe Toekomende tijd I - zal toewijden - zult toewijden - zal toewijden - zullen toewijden - zullen toewijden - zullen toewijden Conditionalis I - zou toewijden - zou toewijden - zou toewijden - zouden toewijden - zouden toewijden - zouden toewijden Perfectum - heb toegewijd - hebt toegewijd - heeft toegewijd - hebben toegewijd - hebben toegewijd - hebben toegewijd Voltooid verleden tijd - had toegewijd - had toegewijd - had toegewijd - hadden toegewijd - hadden toegewijd - hadden toegewijd Toekomende tijd II - zal toegewijd hebben - zult toegewijd hebben - zal toegewijd hebben - zullen toegewijd hebben - zullen toegewijd hebben - zullen toegewijd hebben Conditionalis II - zou hebben toegewijd - zou hebben toegewijd - zou hebben toegewijd - zouden hebben toegewijd - zouden hebben toegewijd - zouden hebben toegewijd Imperatief - - - wijd toe - - - - - wijdt toe - -