Tegenwoordig en verleden deelwoord - terugspringend - teruggesprongen Presens - spring terug - springt terug - springt terug - springen terug - springen terug - springen terug Imperfect - sprong terug - sprong terug - sprong terug - sprongen terug - sprongen terug - sprongen terug Toekomende tijd I - zal terugspringen - zult terugspringen - zal terugspringen - zullen terugspringen - zullen terugspringen - zullen terugspringen Conditionalis I - zou terugspringen - zou terugspringen - zou terugspringen - zouden terugspringen - zouden terugspringen - zouden terugspringen Perfectum - ben teruggesprongen - bent teruggesprongen - is teruggesprongen - zijn teruggesprongen - zijn teruggesprongen - zijn teruggesprongen Voltooid verleden tijd - was teruggesprongen - was teruggesprongen - was teruggesprongen - waren teruggesprongen - waren teruggesprongen - waren teruggesprongen Toekomende tijd II - zal teruggesprongen zijn - zult teruggesprongen zijn - zal teruggesprongen zijn - zullen teruggesprongen zijn - zullen teruggesprongen zijn - zullen teruggesprongen zijn Conditionalis II - zou zijn teruggesprongen - zou zijn teruggesprongen - zou zijn teruggesprongen - zouden zijn teruggesprongen - zouden zijn teruggesprongen - zouden zijn teruggesprongen Imperatief - - - spring terug - - - - - springt terug - -