voorwerpen [v]
- zurücklegen

voorwerpen [v]
- put back down

voorwerpen [v]
- reposer

voorwerpen [v]
- riposare

voorwerpen [v]
- descansar

voorwerpen [v]
- lägga tillbaka

voorwerpen [v]
- pousar

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- terugleggend
- teruggelegd
Presens
- leg terug
- legt terug
- legt terug
- leggen terug
- leggen terug
- leggen terug
Imperfect
- legde terug
- legde terug
- legde terug
- legden terug
- legden terug
- legden terug
Toekomende tijd I
- zal terugleggen
- zult terugleggen
- zal terugleggen
- zullen terugleggen
- zullen terugleggen
- zullen terugleggen
Conditionalis I
- zou terugleggen
- zou terugleggen
- zou terugleggen
- zouden terugleggen
- zouden terugleggen
- zouden terugleggen
Perfectum
- heb teruggelegd
- hebt teruggelegd
- heeft teruggelegd
- hebben teruggelegd
- hebben teruggelegd
- hebben teruggelegd
Voltooid verleden tijd
- had teruggelegd
- had teruggelegd
- had teruggelegd
- hadden teruggelegd
- hadden teruggelegd
- hadden teruggelegd
Toekomende tijd II
- zal teruggelegd hebben
- zult teruggelegd hebben
- zal teruggelegd hebben
- zullen teruggelegd hebben
- zullen teruggelegd hebben
- zullen teruggelegd hebben
Conditionalis II
- zou hebben teruggelegd
- zou hebben teruggelegd
- zou hebben teruggelegd
- zouden hebben teruggelegd
- zouden hebben teruggelegd
- zouden hebben teruggelegd
Imperatief
- -
- leg terug
- -
- -
- legt terug
- -