Tegenwoordig en verleden deelwoord - terugkopend - teruggekocht Presens - koop terug - koopt terug - koopt terug - kopen terug - kopen terug - kopen terug Imperfect - kocht terug - kocht terug - kocht terug - kochten terug - kochten terug - kochten terug Toekomende tijd I - zal terugkopen - zult terugkopen - zal terugkopen - zullen terugkopen - zullen terugkopen - zullen terugkopen Conditionalis I - zou terugkopen - zou terugkopen - zou terugkopen - zouden terugkopen - zouden terugkopen - zouden terugkopen Perfectum - heb teruggekocht - hebt teruggekocht - heeft teruggekocht - hebben teruggekocht - hebben teruggekocht - hebben teruggekocht Voltooid verleden tijd - had teruggekocht - had teruggekocht - had teruggekocht - hadden teruggekocht - hadden teruggekocht - hadden teruggekocht Toekomende tijd II - zal teruggekocht hebben - zult teruggekocht hebben - zal teruggekocht hebben - zullen teruggekocht hebben - zullen teruggekocht hebben - zullen teruggekocht hebben Conditionalis II - zou hebben teruggekocht - zou hebben teruggekocht - zou hebben teruggekocht - zouden hebben teruggekocht - zouden hebben teruggekocht - zouden hebben teruggekocht Imperatief - - - koop terug - - - - - koopt terug - -