beweging [v]
- springen
- abprallen
- zurückprallen

beweging [v]
- bounce
- rebound
- spring back

beweging [v]
- rebondir

beweging [v]
- rimbalzare

beweging [v]
- rebotar

beweging [v]
- studsa
- studsa tillbaka

beweging [v]
- quicar
- ricochetear

reflecteren [v]
- weerspiegelen
weerspiegelen [v]
- reflecteren
stuiten [v]
- stuiteren
- veren

Tegenwoordig en verleden deelwoord
- terugkaatsend
- teruggekaatst
Presens
- kaats terug
- kaatst terug
- kaatst terug
- kaatsen terug
- kaatsen terug
- kaatsen terug
Imperfect
- kaatste terug
- kaatste terug
- kaatste terug
- kaatsten terug
- kaatsten terug
- kaatsten terug
Toekomende tijd I
- zal terugkaatsen
- zult terugkaatsen
- zal terugkaatsen
- zullen terugkaatsen
- zullen terugkaatsen
- zullen terugkaatsen
Conditionalis I
- zou terugkaatsen
- zou terugkaatsen
- zou terugkaatsen
- zouden terugkaatsen
- zouden terugkaatsen
- zouden terugkaatsen
Perfectum
- heb teruggekaatst
- hebt teruggekaatst
- heeft teruggekaatst
- hebben teruggekaatst
- hebben teruggekaatst
- hebben teruggekaatst
Voltooid verleden tijd
- had teruggekaatst
- had teruggekaatst
- had teruggekaatst
- hadden teruggekaatst
- hadden teruggekaatst
- hadden teruggekaatst
Toekomende tijd II
- zal teruggekaatst hebben
- zult teruggekaatst hebben
- zal teruggekaatst hebben
- zullen teruggekaatst hebben
- zullen teruggekaatst hebben
- zullen teruggekaatst hebben
Conditionalis II
- zou hebben teruggekaatst
- zou hebben teruggekaatst
- zou hebben teruggekaatst
- zouden hebben teruggekaatst
- zouden hebben teruggekaatst
- zouden hebben teruggekaatst
Imperatief
- -
- kaats terug
- -
- -
- kaatst terug
- -